"Hoe zou u België opnieuw uitvinden?", vroeg De Standaard op haar lezersforum. Hier alvast een voorzet...
Mocht ik naar 1830 gesluisd worden om België opnieuw uit te vinden, ik gaf het land 15 (kleine) provincies, waarvan minstens vijf tweetalige. De provinciegrenzen zou ik zoveel mogelijk enten op de de historische graafschaps-, hertogdoms- en prinsbisdomsgrenzen (van noord naar zuid). Dus zeker niet op de taalgrens (oost-west), maar net schrijlings eroverheen.
Elke provincie mag een eigen grondwet uitwerken, die de inwoners per referendum moeten goedkeuren. Als institutioneel cement voor het land krijgen de gemeenten de grootst mogelijke autonomie, gegrondvest op twee principes: minimale bevoegdheidsoverdracht van de gemeenten naar provincie of federatie (in stilte noem ik het "basissubsidiariteit", maar zulke termen wil ik mijn 19e-eeuwse vrienden nog niet aansmeren) en direct-democratische besluitvorming door de burgers-op-het-marktplein. Dit laatste prijs ik bij mijn revolutionaire voorvaderen aan als het beste zaaigoed voor stabiliteit, gemeenschapsvorming en vaderlandsliefde in een neutrale staat.
"Mijn" België van 1830 is een (tweetalige) grondwettelijke democratische republiek met twee kamers, een volkskamer en een "federale" of provinciekamer (met twee verkozenen per provincie). De Grondwet legt uitdrukkelijk de gelijkheid van burgers en parlement als de onverdeelde Souverein vast. Zowel burgers als parlementariërs hebben dus het initiatiefrecht voor nieuwe wetten. Bovendien moet elke grondwetswijziging per referendum goedgekeurd worden en kunnen de Belgen over alle door het parlement gestemde wetten een referendum afdwingen.
Eerder dan een meerderheid-oppositie-systeem opteer ik voor de consensusdemocratie: de regering bestaat uit zeven ministers, die bij het nemen van beslissingen zoveel mogelijk naar consensus streven en die zich collegiaal achter alle genomen beslissingen scharen (ook als ze persoonlijk een andere voorkeur hadden). Het parlement kiest de ministers uit de grootste facties (later uit de partijen), volgens een vaste verdeelsleutel. In 1830 telt de regering vier conservatief/katholieke en drie liberale ministers. Wellicht rond 1900 verkrijgen de socialisten een eerste vaste plaats in de regering. Aangezien de regering ook in de (federale) provinciekamer een meerderheid achter zich moet scharen, zijn de ministers min of meer evenwichtig over de taalgroepen verdeeld.
De functie van staatshoofd is louter ceremonieel. De regering schuift een van de ministers als kandidaat-president naar voren, het parlement kan deze vervolgens tot president van België verkiezen, telkens voor een jaar en maximaal eenmaal te verlengen.
De federale bevoegdheden blijven beperkt tot het strikt noodzakelijke om nationale onafhankelijkheid en welvaart te waarborgen: landsverdediging, binnen- en buitenlandse handel, munt- en postwezen, maten en gewichten, nationale wegen en kanalen, douane en dies meer. Al het overige (zelfs het strafrecht) blijft in 1830 provincie- of gemeentematerie. Dit garandeert dat eventuele toekomstige bevoegdheidsoverdrachten met instemming van de bevolking plaatsgrijpen en dus maximaal gelegitimeerd zijn.
Enzovoort. Ook al is zo'n ruwe schets van een genetisch gemodificeerd België niet meer dan een leuk gedachtenspelletje, één ding weet ik wel met stellige zekerheid. Als zo'n staatshervormende tijdreis me ooit gegund werd, zou ik mijn Zwitserse onderbuurman met zijn verwaand-patriottische blik wel lichtjes anders bejegenen dan vandaag. Dan zou namelijk niet hij, maar ik hem af en toe die typische, wat hovaardige "jullie-hebben-het-toch-maar-van-ons-Belgen-afgekeken"-grijns kunnen geven (sinds de Basisdemocratierevolutie van de jaren 1980 ook wel Belgian Smile genoemd). Maar toch zouden ook zulke historische toevalligheden mijn Zwitserse vriend en mij niet lang kunnen afhouden van onze wekelijkse geanimeerde buurmansdiscussie over het aanstaande continentale referendum omtrent onze EU-grondwet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten