01 februari 2009

Partijtucht : sluipend gif voor de democratie

Partijtucht is een van de hardnekkigste en gevaarlijkste vormen van kiezersbedrog in parlementaire 'democratieën'. In een zopas verschenen studie ('Waar zijn de parlementaire rebellen gebleven', in: Samenleving en Politiek, januari 2009) berekent politoloog Frederik Verleden (KUL) dat de fractiecohesie in de Belgische Kamer bij 1 823 stemmingen tussen 2003 en 2007 net geen 100% bedroeg (van 97,33 % voor de cdH tot 99,95 % voor de sp.a). Fractiecohesie betekent: in hoeverre stemmen de leden van een fractie op dezelfde manier? Of voor de goede verstaander: hoe vaak durven individuele kamerleden de instructies van hun partij naast zich neerleggen?

Partijtucht vergt in de eerste plaats trouwe partijsoldaten. Van zulke 'soldaten-mandatarissen' wordt verwacht dat ze een bevel uit het partijhoofdkwartier gehoorzaam opvolgen. Dwarsliggers en al te onafhankelijke geesten moeten bij de volgende verkiezingen een onverkiesbare plaats op de lijst vrezen en dus een mogelijk vervroegd einde van hun politieke loopbaan. De meeste beroepspolitici, wier financieel welzijn van hun politieke mandaat afhangt, blijven dan ook braaf in het gelid. (Dat openlijke dissidentie in partijen zich zo zelden voordoet, toont aan hoe efficiënt de jarenlange partij-interne selectieprocedure de meest geschikte getrouwen laat doorgroeien en de anderen, de kritischen, de onafhankelijken, wegfiltert. Lijst Dedecker is een uitvloeisel van een van de weinige gevallen van doorbroken partijtucht in België. Maar Jean-Marie Dedecker was dan ook niet via het normale parcours tot VLD-soldaat opgeklommen).

Zou er ook maar iets aan de resultaten van parlementaire stemmingen veranderen als vanaf heden elke partijvoorzitter met één druk op de knop alle stemmen van zijn of haar partij mocht toewijzen? Verledens studie bewijst het zuiver retorische karakter van die vraag.

Ware democratie leeft bij de gratie van het publieke debat en het oordeelsvermogen van de burgers. Wat men doorgaans 'parlementaire democratie' noemt leeft van het parlementaire debat en het onafhankelijk oordeel van ongebonden volksvertegenwoordigers. In de Duitse grondwet is deze idee zelfs expliciet verwoord: Die Abgeordneten des Deutschen Bundestages (...) sind Vertreter des ganzen Volkes, an Aufträge und Weisungen nicht gebunden und nur ihrem Gewissen unterworfen (art. 38 GG – 'De verkozenen (...) zijn vertegenwoordigers van heel het volk, ze zijn niet aan opdrachten en instructies gebonden en uitsluitend aan het eigen geweten onderworpen').

Het gaat hier om veel meer dan 'gewoon' kiezersbedrog. Wie partijtucht oplegt of aanvaardt, zondigt tegen een basisprincipe van democratie. De verkozen politici van zowat alle partijen in zowat alle westerse 'democratieën' overtreden dan ook systematisch de regels van de democratie. Maar dat is niet alles. De geschiedenis van de Weimarrepubliek leert dat fractiediscipline de democratie in crisistijden zelfs de fatale nekslag kan toedienen.

* * *

Op 23 maart 1933 stemde het Duitse parlement (de Rijksdag) het zogenaamde Ermächtigungsgesetz, de wet die rijkskanselier Hitler toeliet om gedurende vier jaren met volmachten (dus zonder instemming van het parlement) te regeren. Voor deze volmachtenwet had Hitler een tweederdemeerderheid in het parlement nodig. Zijn eigen partij, de NSDAP, had zelfs geen gewone meerderheid, dus Hitler was op andere partijen aangewezen. De steun van de conservatief-nationalistische Duitse Nationale Volkspartij (DNVP) gold als zeker. Maar Hitler had ook de stemmen van de katholieken (Zentrumspartei) en de liberalen (Deutsche Staatspartei) nodig. Hoewel in beide partijen de meningen verdeeld waren, plaatsten de tegenstanders van de volmachtenwet na een dag van beraadslagingen uiteindelijk toch de fractiediscipline boven hun eigen geweten. Alle verkozenen van de Zentrumspartei en de Staatspartei stemden voor het Ermächtigungsgesetz (één van hen, de liberaal Theodor Heuss, zou na de oorlog de eerste president van de Bondsrepubliek worden). Met pijn in het hart, maar niettemin met gesloten rangen schaften ze de democratie via parlementaire weg af. Hitler zou zijn volmachten nooit meer uit handen geven.

Sommige historici menen dat Hitler ook zonder het Ermächtigungsgesetz zijn totalitaire staat had kunnen uitbouwen. Dat doet hier echter niet ter zake. Vanuit democratietheoretisch oogpunt luidt de historische les van 23 maart 1933: democratisch verkozen parlementsleden (van gematigde centrumpartijen notabene) bewezen met hun stemgedrag dat ze fractiediscipline hoger inschatten dan de democratie zelf.

(Parenthese: twee kanttekeningen)

  1. Het initiatief voor het Ermächtigungsgesetz kwam niet van Hitler, maar van de conservatieve katholiek en monarchist Franz von Papen (partijloos, voorheen Zentrumspartei). Von Papen was in 1932 enkele maanden rijkskanselier geweest en kwam toen al Hitler tegemoet door het verbod op de SS- en SA-milities op te heffen en door de sociaaldemocratische regering van de deelstaat Pruisen met een putsch - de zgn. 'Preußenschlag' - opzij te zetten. Na de val van zijn uitermate onpopulaire regering (het zgn. 'Baronnenkabinet'), was von Papen tot zowat alles bereid om opnieuw aan de macht te komen. Samen met anderen verbreidde hij bij rijkspresident Hindenburg zelfs het gerucht dat zijn opvolger, generaal von Schleicher, een staatsgreep plande. Papen wou van Duitsland een autoritaire monarchie maken (afschaffing van het parlementarisme, terugkeer van de keizer) en hengelde naar de steun van de nationaal-socialisten. Maar Hitler wou enkel aan een coalitieregering deelnemen als hij zelf de post van kanselier kreeg. Papen slaagde erin, Hindenburg en een groep grootindustriëlen (waaronder Krupp) te overtuigen dat ze Hitler tijdelijk als kanselier moesten aanvaarden. De kringen rond Papen maakten zich de illusie dat ze Hitler zouden kunnen manipuleren om hun eigen antidemocratische plannen door te drukken. Wij weten intussen welke prijs de mensheid voor deze misrekening zou betalen. Deze nogal lange uitweiding illustreert nog een ander typisch bijverschijnsel van de 'parlementaire democratie'. Franz von Papen was een politieke opportunist, die in 1932 geheel onverwacht (want de steun van enkele machtigen genietend) naar de top van de politiek gekatapulteerd werd. Voordien was hij, hoewel een overtuigd aanhanger van het gedachtengoed van de conservatieve DNVP, uit electorale overwegingen lid geworden van de katholieke Zentrumspartei. Een Papen is veel gevaarlijker voor de democratie dan een Hitler, omdat de laatste zonder de welwillende hulp van de eerste nooit aan de macht kan komen. En de wereld telt meer Papens dan Hitlers. (Overigens zou von Papen ook na 1933 nauw met Hitler blijven samenwerken, eerst als diplomaat de 'Anschluss' voorbereidend in Wenen, later tot het einde van de oorlog als Duits ambassadeur in Turkije).
  2. De populariserende geschiedschrijving (schoolboeken, tv-documentaires) houdt het doorgaans bij een 'gekuiste' versie van de stemming van 23 maart 1933. Die gaat ongeveer als volgt: "Na de verkiezingen van maart 1933 (die de NSDAP weliswaar won, maar zonder de verhoopte meerderheid in de Rijksdag) liet Hitler het parlement over het Ermächtigungsgesetz stemmen. De communisten waren sinds de Rijksdagbrand verboden en uit het parlement verbannen. De Kroll-opera in Potsdam, waar het parlement vergaderde, werd door gewapende SS'ers en SA'ers omsingeld en ingenomen. Onder massale druk en terreur stemde een meerderheid van de verkozenen voor de volmachtenwet. Alleen de sociaal-democraten (SPD) stemden tegen. Hun leider Otto Wels hield een moedige protestrede." De in deze schoolboekversie aangehaalde feiten zijn juist, de interpretatie ('terreur') is minstens omstreden te noemen, zoals we zullen zien. Maar bovenal ontbreken wezenlijke feiten. Over de doorslaggevende stemmen van de centrumpartijen bij het verlenen van dictatoriale volmachten aan Hitler wordt in deze 'schoolversie' van de geschiedenis doorgaans zedig gezwegen. Dat geldt ook voor de beloften en garanties waarmee Hitler de partijen over de brug haalde en voor de naoorlogse getuigenissen waarin toenmalige parlementsleden toegaven dat bij de stemming hoogstens sprake kon zijn van intimidatie, zeker niet van terreur of dwang (alsof de tegenstemmen van de SPD dit al niet voldoende aantoonden). Vooral echter gaat de historische canon volledig voorbij aan het feit dat, als von Papen in zijn opzet geslaagd was en hij de NSDAP na bewezen diensten inderdaad opzij had kunnen zetten, Duitsland in 1933 hoogstwaarschijnlijk ook zonder Hitler een autoritaire staat was geworden. Het was allicht eerder een christelijk geïnspireerde, corporatistische 'standenstaat' geworden zoals bvb. Oostenrijk (Dollfuss) en Portugal (Salazar), maar hoe dan ook een dictatuur.

(Einde parenthese.)

* * *

Het heeft weinig zin om individuele Duitse parlementsleden van de jaren dertig vandaag nog met de vinger te wijzen. Wie durft overigens met de hand op het hart beweren dat hij in dezelfde omstandigheden anders had gehandeld? Wel is het zinvol om uit het verleden de juiste lessen voor de toekomst te trekken. De hierboven al aangehaalde lering van 1933 kan in algemener bewoordingen luiden:

Het is onverantwoord, voor het vrijwaren van democratische instellingen te vertrouwen op het persoonlijke geweten van verkozen politici.

Politici zijn mensen en alle mensen zijn, hoe goed ze het ook mogen bedoelen, feilbaar. 'Weimar' toont aan dat ook groepen van (letterlijk) verkozen mensen feilbaar zijn. Om te vermijden dat velen het gelag betalen voor de fouten en zwakheden van weinigen, moeten we structurele (institutionele) oplossingen zoeken, ook voor het probleem van de partijtucht. Het gaat hier om een vraag van 'checks and balances': welke instellingen kunnen de parlementaire democratie behoeden voor de kwalijke gevolgen van partijtucht? Anders gezegd: welke maatregelen kunnen partijmandatarissen minder afhankelijk maken van de partijtop?

Het is de hoogste tijd dat het debat over deze vraag gevoerd wordt. Ik wil alvast een duit in het zakje doen en een aantal hervormingen voorstellen om het sluipend gif van de partijtucht tegen te werken:

(1) Voer de geheime stemming in het parlement in. Dit lijkt me het paardenmiddel bij uitstek tegen partijtucht. Sommigen zullen als tegenargument aanvoeren dat de kiezers de verkozenen op hun stemgedrag moeten kunnen beoordelen. In een echte democratie lijkt die tegenwerping me aanvaardbaar, maar in het huidige bestel is het slechts een nepargument, aangezien parlementsleden precies omwille van de fractiediscipline onvrij zijn in hun stemgedrag: verkozenen volgen in bijna alle gevallen als makke schapen de partijlijn. Zolang het probleem van de fractiediscipline bestaat, wegen de nadelen van de geheime stemming mijns insziens niet op tegen de voordelen.

(2) Pas de kieswetgeving aan:

- Geef de kiezers de mogelijkheid, de kandidatenvolgorde op de lijst te doorbreken. Dit bereikt men door de meervoudige stem in te voeren, die de kiezers desgewenst over verscheidene kandidaten (van verscheidene partijen) kunnen verdelen. Geef de kiezers ook de mogelijkheid, ongewenste kandidaten van de lijst te schrappen. Alleen zo kan de kiezer 'goede' kandidaten ver-kiezen en 'slechte' kandidaten uit het parlement of de gemeenteraad weren. Dit cumuleren en panacheren bestaat al vele jaren in bvb. Zwitserland en Duitsland.

- Rechtstreekse verkiezing. Laat sommige uitvoerende mandaten (burgemeester, minister-president, eerste minister) rechtstreeks en voor een volledige legislatuurperiode verkiezen. Hoe kan zo'n rechtstreekse verkiezing de partijtucht helpen neutraliseren? In landen met een meerderheidskiesrecht, zoals het VK en de VS, is het heel normaal dat een parlementslid tegen een maatregel van de eigen partij stemt. In landen met proportionele vertegenwoordiging ligt dat veel moeilijker: voor parlementsleden van regeringspartijen geldt dat ze pas echt oppositie kunnen voeren als ze niet bij elke openlijke twist of onenigheid met een minister van de eigen partij riskeren dat de regering valt. Dit risico verdwijnt grotendeels als de burgemeester en de eerste minister rechtstreeks verkozen zijn voor de hele legislatuurperiode: het parlement kan dan onafhankelijker zijn werk doen.

- Maak politiek carriérisme onmogelijk. Beperk de herverkiesbaarheid van parlementsleden (bijvoorbeeld tot twee opeenvolgende legislaturen, met vervolgens een verplichte pauze van tien of twintig jaar). Vandaag doen veel parlementsleden aan carrière-planning in de politiek. Zo worden ze bijna letterlijk broodslaven van degenen die bij verkiezingen de lijsten opstellen (de partijtop). Maak dit onmogelijk en je krijgt vanzelf meer onafhankelijke geesten.

(3) Voer het bindend referendum op volksinitiatief (BROV) in. Ervaringen in andere landen (bvb. Zwitserland, Duitsland) leren dat alleen al de mogelijkheid dat burgers een referendum afdwingen, politici aanzet om zich meer naar wil van de kiezer te richten (en dus minder naar de wil van de partijtop).

(4) Beperk de verloning van politici (voor parlementsleden bvb. tot het loon van een schooldirecteur). Voor heel wat politici is de politiek een broodwinning geworden. Ze kunnen het zich gewoonweg niet permitteren om die job te verliezen (wie een EU-mandaat bekleedt kan zelfs rijk worden van zijn of haar verloning als politicus). Het is een mythe, doorgaans door politici zelf in stand gehouden, dat niemand nog aan politiek zal willen doen als de diëten en ministerlonen een stuk lager liggen. Net integendeel: dat zou vooral de échte idealisten aanzetten om zich aan de politiek te wijden. Het zijn precies die mensen die vandaag in de partijen nooit de top bereiken (of ze moeten eerst hun idealen verloochenen). Echt idealisme is vandaag een obstakel voor politiek succes.

Op de democratie heeft partijtucht het effect van een traagwerkend gif, dat in tijden van crisis zelfs als een dodelijk gifgas kan werken. Het gevaar zal pas wijken wanneer de verkozenen des volks hun mandaat meer aan de burgers dan aan hun partij te danken hebben.

* * *